Onrealistische wensen in jeugdzorg en onderwijs leidden tot zwervende kinderen
Zowel de transitie van de jeugdzorg als de Wet Passend Onderwijs waren gebaseerd op wensdenken. Het resultaat: zwervende kinderen die soms zelfs in een bordeel terecht komen. Beter kijken naar de praktijk en onderzoek kan ons voor missers behoeden.
Iedereen kent wel het sprookje van de Japanse Steenhouwer (uit de Max Havelaar van Multatuli). In het verhaal is de arme steenhouwer ontevreden met zijn lot, het houwen van steen uit een rots in de brandende zon. Als hij een keizer langs ziet komen en wenst hij zich met behulp van een geest die kan toveren tot keizer. Maar als de zon op zijn hoofd brand wenst hij zich de zon te zijn. Echter, de zon verliest het van de storm en het water. Vervolgens blijft de rots in het water staan en dus wenst hij weer steenhouwer te worden.
In jeugdzorg en onderwijs zien we ook recentelijk veel veranderingen die uitgaan van grote wensen om alles beter te maken. Maar de maatschappelijke realiteit blijkt in de praktijk lastiger te veranderen. Het zou daarom enorm schelen als we veranderingen niet op basis van wensen (en de wens te bezuinigen) realiseren maar op basis van praktijkgericht onderzoek.
Aannames van nieuwe jeugdzorg waren nooit onderzocht
Het eerste voorbeeld betreft de transformatie in de jeugdhulp die in 2015 begon. De wens was om de jeugdhulp dichter bij de mensen te brengen, meer preventief en met ‘eigen kracht’ te gaan werken en minder kinderen uit huis te plaatsen, en als dat niet kon, kinderen vaker in een pleeggezin op te nemen. Achter deze wens zat een tweede wens om te bezuinigen, met name op de specialistische jeugdhulp die te veel geld kostte.
Veel aannames in deze wensen waren nooit onderzocht, maar de tijdgeest liet de wensen in vervulling gaan. Een aanname dat complexe problemen ambulant en met ‘eigen kracht’ op te lossen zouden zijn bleek echter voorbij te gaan aan het feit dat veel van deze problemen al generaties lang in de familie zaten (intergenerationele probleemoverdracht), een erfelijke component hebben en daardoor niet gemakkelijk op te lossen zijn.
Goedkoper werd het ook niet. De haastig ingestelde Transitieautoriteit moest de tekorten bijpassen. Inmiddels sloten instellingen conform de wens van de wet hun deuren, maar de benodigde pleeggezinnen en gezinshuizen werden echter niet gevonden omdat er geen rekening met een verhoogd aanbod was gehouden.
Kinderen zwerven van huis tot huis
Sterker nog: veel pleegouders, maar ook gezinshuisouders konden de kinderen met een complexe zorgvraag niet aan en zo zwierven de meest moeilijke kinderen van huis tot huis, iets wat niet bijdroeg aan herstel. We hebben aan circa 200 gezinshuisouders gevraagd hoeveel overplaatsingen hun kinderen op dat moment achter de rug hadden (een overplaatsing betekent ook wisseling van school).
Het gemiddelde wordt gedrukt door een aantal kinderen die als baby zijn opgevangen maar het komt uit op 3,64 keer per kind met een maximum van 24 overplaatsingen (18 jaar) en 20 overplaatsingen (11 jaar). Alicia uit de gelijknamige documentaire van de VPRO was helaas geen uitzondering. Overal in het land worden momenteel op initiatief van de filmmakers discussiebijeenkomsten georganiseerd om nog meer Alicia’s te voorkomen.
Wanneer in januari 2018 een kritische evaluatie aan de Kamer wordt aangeboden blijkt dat er in de wet nog veel weeffouten te zitten, waarna minister De Jonge meteen een actieplan lanceert vol goede wensen en goede bedoelingen, maar niet gebaseerd op praktijkgericht onderzoek en adequate financiering.
Specialistische voorzieningen hebben hun deuren moeten sluiten
Inmiddels dreigen de specialistische voorzieningen hun deuren te moeten sluiten omdat met hen in de nieuwe Jeugdwet geen rekening was gehouden. Op 29 mei jongstleden boden ondergetekende samen met Anke van Dijke van Fier een door veel betrokkenen ondertekend manifest aan de vaste Kamercommissie van VWS aan. De strekking daarvan was te investeren in specialistische voorzieningen en onderzoek doen naar de opvang en behandeling van de meest complexe kinderen (‘schaarse specialistische jeugdhulp onder druk’ www.nji.nl).
Als deze kinderen (vaak met zeer ernstige gedragsproblemen, vaker een licht verstandelijke beperking en slachtoffers van loverboys) niet adequaat behandeld worden, komen ze zeker op straat terecht, in een gevangenis of in een bordeel.
Wet Passend Onderwijs
Het tweede voorbeeld betreft de invoering van de Wet Passend Onderwijs (2012). De wens was dat ieder kind met een beperking of een probleem gewoon in de klas kon blijven zitten, desnoods met wat extra hulp. Ook hier zat een tweede wens achter om te bezuinigen omdat het speciaal onderwijs te veel geld kostte. Veel aannames in deze wensen waren nooit onderzocht maar de tijdgeest bepaalde dat de wet er kwam.
De belangrijkste aanname dat kinderen in het reguliere onderwijs beter tot hun recht zouden komen met een beetje extra hulp was niet gebaseerd op onderzoek in de praktijk. Daaruit bleek juist dat veel kinderen die heel veel complexe problemen hadden ook dito zorg nodig hadden (en dus niet een beetje). Tevens zaten de klassen in het reguliere onderwijs zo overvol dat leerkrachten complexe zorgleerlingen niet aankonden, ook omdat ze daarvoor niet waren opgeleid.
Onderschatting van problematiek en overschatting van het onderwijs
Er was dus sprake van een onderschatting van de problematiek en een overschatting van wat het reguliere onderwijs aankon. Inmiddels stroomt in de meeste regio’s het speciaal onderwijs weer vol, maar wel met kinderen met forse gedragsproblemen die na veel reguliere scholen in crisis op het speciaal onderwijs terecht komen, met alle bijkomende schade en problemen. In mei dit jaar promoveerde Inge Zweers op een proefschrift waaruit bleek dat kinderen in het speciaal onderwijs beter tot hun recht kwamen dan in het reguliere onderwijs.
Wat nu? Veranderingen terugdraaien en terug naar het stenen tijdperk?
Waarschijnlijk brengt veranderingen terugdraaien, als dat al mogelijk was, de kinderen met zeer complexe problemen nog verder in het nauw. Er is geen geest die dat zomaar kan terugdraaien.
Wat wel kan: luisteren naar de praktijk
Wat we wel kunnen doen is meer luisteren naar ervaringen uit de beroepspraktijk (scholen, leerkrachten, maatschappelijk werk, medewerkers in specialistische instellingen, pleeg-en gezinshuisouders) en praktijkgericht onderzoek doen voordat we een wens doen. Er is niet voor niets een empirische cyclus (ook wel Plan-Do-Check-Act cyclus genoemd).
Laten voordat we een oplossing verzinnen beginnen met een plan dat gebaseerd is op ervaringen uit de praktijk en dito onderzoek. Vervolgens niet meteen ‘Hoera!’ roepen en grootschalig uitrollen (en vervolgens weer grootschalig oplappen), maar in kleine proeftuinen uitproberen, evalueren en bijstellen. Reken maar dat dit veel extra geld kost. Want voor ernstige problemen in het jeugddomein bestaat geen magisch toverstokje.