Jeugdzorg Vier jaar geleden werden de gemeenten verantwoordelijk voor de jeugdzorg, zodat die sneller en accurater hulp zou kunnen bieden.
Zo pakte het niet uit. ‘Niemand handelt in het belang van mijn kinderen.’
Nataly wil niet zien hoe het kistje met het tien maanden oude lichaam van haar zoon de aarde ingaat. „Ik kan het niet.” Haar twee oudste kinderen gaan met hun vader mee naar het graf van Efe. Nataly knuffelt haar zoon van twee tot ze terug zijn. Als het graf dicht is, loopt Nataly ernaartoe, alleen. Ze gaat op de aarde liggen, spreidt haar armen uit en huilt.
Dan raapt ze zichzelf bij elkaar. „Mama moet ook logeren”, zegt ze tegen haar kinderen, die door jeugdbeschermers een klaarstaande auto in gedirigeerd worden. Het is 27 januari 2015. Ze zwaait, weet een glimlach op haar gezicht te krijgen. „Ik zie jullie morgen weer”, zegt ze. Maar Nataly gaat de gevangenis in.
Efe had twee gebroken ribben, een gebroken elleboogpijp, „zeer veel” bloeduitstortingen en hersentrauma dat door geweld veroorzaakt moest zijn, zegt een arts tijdens de rechtszaak tegen Nataly en haar vriend Mounir. Hij krijgt zes jaar cel voor doodslag. Nataly krijgt anderhalf jaar voor mishandeling en het in hulpeloze toestand brengen van haar kinderen. „Alles wat ik mezelf verwijt, staat in dat vonnis”, zegt ze.
In Rotterdam veroorzaakt de dood van Efe een schokgolf. Hij sterft twintig dagen nadat de gemeente verantwoordelijk is geworden voor jeugdzorg. Zijn dood is ground zero: dit nooit meer. Wethouder Hugo de Jonge dringt aan op grondig onderzoek. Het inspectierapport, dat een jaar later verschijnt, leest als één lange aanklacht tegen de manier waarop hulpverleners zich met dit gezin hadden bemoeid. De twaalf betrokken instanties werkten elkaar onbedoeld tegen, deelden geen informatie over huiselijk geweld of stopgezette uitkeringen en reageerden niet op signalen dat de situatie verslechterde.
De nieuwe Jeugdwet was bedoeld om gezinnen als die van Nataly eerder te ontdekken, sneller te benaderen en beter te helpen. Vier jaar later heeft de aardverschuiving in de jeugdzorg veel veranderd. Maar beter werd het meestal niet.
OVER DIT ARTIKEL
Om te onderzoeken hoe het vier jaar na invoering van de nieuwe Jeugdwet met jeugdzorg gaat, onderzochten Vers Beton en NRC de jeugdzorgregio Rotterdam. Dit is de grootste jeugdzorgregio van Nederland, met een relatief kwetsbare bevolking. Zwakten in het stelsel zijn hier duidelijk zichtbaar. Hoewel de conclusies niet een op een gelden voor het hele land, zijn de geschetste patronen volgens betrokkenen niet uitzonderlijk.
Dat is het beeld dat oprijst uit een gezamenlijk onderzoek naar de jeugdzorg in Rotterdam-Rijnmond, de grootste jeugdzorgregio van Nederland. In deze regio kreeg meer dan 8 procent van de kinderen – zo’n 28.000 – in de eerste helft van 2018 jeugdzorg. Bij de helft gaat het om specialistische zorg bij jeugdinstellingen. Die varieert van lichte opvoedhulp tot dagbehandeling van gedragsproblemen en psychische stoornissen, en uithuisplaatsing.
Dit verhaal is gebaseerd op interne documenten van hulpinstanties, correspondentie tussen deze instanties en hun cliënten, dossiers van jeugdzorgzaken, rechtbankstukken en gesprekken met bijna veertig bestuurders, ouders en hulpverleners in de sector. Hulpverleners, zo blijkt, voelen zich vaak onbegrepen en onmachtig: uitgescholden door ouders, opgejaagd door de afgenomen tolerantie voor fouten, overwerkt en ingesnoerd in een strak bureaucratisch korset. Ouders voelen zich gevangen en tot vijand bestempeld in een wereld die niet luistert en eigen fouten niet corrigeert, maar afwentelt op gezinnen.
En de kinderen? Voor hen komt de hulp soms te vroeg, vaak te laat, een enkele keer helemaal niet. Soms is een slechte uitkomst misschien onvermijdelijk: kinderen die bij jeugdzorg terecht komen, verdrinken vaak al in de problemen. Maar te vaak is het de jeugdzorg zélf, waar iedereen zegt uitsluitend te handelen ‘in het belang van het kind’, die kinderen beschadigt. Een ongemakkelijke werkelijkheid voor de duizenden mensen die dagelijks werken om juist dat te voorkomen.
1. Angst in de jeugdzorg
Jo-Ann, een tengere vrouw van 33 met Rotterdamse tongval, lang sluik haar en getatoeëerde armen, is een goede moeder die leeft voor haar kinderen. Daar zijn alle hulpverleners het over eens. Toch gaat jeugdzorg zich steeds meer met haar leven bemoeien. De reden: ze wordt regelmatig door haar ex in elkaar geslagen. En tikken krijgen waar je kinderen bij zijn is kindermishandeling. Ze moet dat vermijden, heeft een medewerker van meldpunt Veilig Thuis haar gezegd.
Als het op 3 augustus 2019 voor de zesde keer gebeurt, krijgt ze te horen dat ze hulp móet accepteren. Ze ervaart dat als een dreigement: doe je niet wat we zeggen, dan pakken we je kinderen af.
Veilig Thuis, Jeugdbescherming, de Raad voor de Kinderbescherming, de gemeente én de kinderrechter vinden dat Jo-Ann te weinig doet om mishandeling te voorkomen. Hulpverleners zien overal signalen dat ze contact houdt met haar ex. Zo wilde Jo-Ann een wijkagent niet binnenlaten, die daarop „het vermoeden” rapporteerde dat ze haar ex in huis verborg. Er hangen wat foto’s aan de muur van haar ex samen met haar kinderen, een dochter van zes maanden en een van twee jaar. Een ander „zorgelijk” teken is dat ze geen aangifte tegen haar ex heeft gedaan. Het staat allemaal in een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. „Gedwongen hulpverlening is noodzakelijk om moeder in beweging te zetten.”
„Hier heb je ze.” Jo-Ann legt vier aangiften tegen haar ex op haar koffietafel. Over de twee foto’s van haar ex met de kinderen: „Ik hield van hem, en hij is hun vader.” En die wijkagent? Een van de vele mensen die er op uit is haar te vertellen wat ze verkeerd doet, die laat ze echt niet binnen.
Haar jeugdbeschermer – de ‘regisseur’ van de zorg die ouders en kinderen verplicht via de rechter krijgen opgelegd – verwijt Jo-Ann ook dat ze hulp mijdt. Dat stempel wil je niet: hulpverleners zien het als teken dat er iets aan de hand is. Maar er is helemaal geen hulp aangeboden, erkent de jeugdbeschermer in hetzelfde raadsonderzoek. Voor één hulptraject was het geld op, een ander traject had een wachttijd van drie maanden.
Onder het wantrouwen ligt de angst. Angst om iets te missen, om ooit een dood kind te vinden en daarvan de schuld te krijgen
Hoewel er „geen twijfels bestaan over de opvoedvaardigheden”, besluit een kinderrechter op 27 november 2019 toch om de kinderen onder toezicht te stellen – een jeugdbeschermer krijgt een deel van het gezag over de kinderen.
Sinds die uitspraak heeft Jo-Ann de jeugdbeschermer niet meer gezien. Hulp is er ook nog steeds niet. De jeugdbeschermer wil wel dat Jo-Ann verhuist. „Het is geen garantie dat ze veilig is, maar dan doen we tenminste wat.”
Dat krijg je dus, zegt Jo-Anns advocaat Reinier Feiner: ze zetten deze moeder onder druk, pakken haar het gezag van haar kinderen deels af, maar hebben haar eigenlijk niks te bieden. „Ze zijn als de dood dat die man die kinderen ooit wat aandoet, en dat onderzoek dan zou uitwijzen dat ze niets hadden gedaan. Nu hebben ze een dossier opgebouwd. Maar wat de staat zou moeten doen, namelijk Jo-Ann beschermen tegen die man, dat gebeurt niet.”
Elke website of folder binnen de jeugdzorg belooft het sámen met ouders en kinderen te doen. Maar in de praktijk heerst wantrouwen. „Ouders worden heel vaak gezien als dreiging die moet worden geneutraliseerd”, zegt een ervaren hulpverlener. „Maar dat zijn ze niet. Ze hebben hulp nodig, omdat zij of hun kinderen het moeilijk hebben.” Net als de meeste collega’s wil deze hulpverlener alleen anoniem praten, uit vrees voor repercussies op het werk. Hun namen zijn bij de redactie bekend.
Onder het wantrouwen van de hulpverleners ligt de angst. Angst om iets te missen, om ooit een dood kind te vinden en daarvan de schuld te krijgen. „Het hangt als een zwaard van Damocles boven de sector”, zegt een onderzoeker van de Raad voor de Kinderbescherming. Iedereen wil „zicht op de veiligheid houden”, een zin die in elk dossier terugkomt.
Dat betekent: bij twijfel ingrijpen. Het paradoxale gevolg is dat er voor schade door onnodig of onzorgvuldig ingrijpen nauwelijks aandacht is.
En omdat veiligheid nooit te garanderen is, heeft de jeugdzorg iets van een fuik. Je komt er wel binnen, maar vertrekken is praktisch onmogelijk.